Een appartementsrecht is een aandeel in de goederen die bij de splitsing zijn betrokken en omvat het recht op uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het gebouw, die volgens hun inrichting bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Aldus de wetgever in aansprekend taalgebruik in artikel 5:106 lid 4 BW.
Deze juridische gymnastiek wordt veroorzaakt door een aantal juridische keuzes en uitgangspunten. Zo is een appartement in een flatgebouw geen zelfstandige zaak maar een bestanddeel van het gebouw. Het appartement kan niet als een afzonderlijk rechtssubject worden overgedragen. Dit leidt in de praktijk ook vaak tot spraakverwarring. Eigenaren denken vaak dat zij de eigenaar zijn “hun appartement”. Dit is dus onjuist en wat betreft is de term “eigenaar” juridisch ook verwarrend. Omdat de terminologie zo is ingeburgerd, heeft de wetgever ervoor gekozen om het zo te laten.
Uit de definitie kunnen we dus afleiden dat het gaat om twee aspecten. Het eerste aspect betreft het mede-eigendom. Met de koop van bijvoorbeeld een woning wordt de koper gedeeltelijk eigenaar van de gehele flat, waaronder de woning.
Het tweede aspect betreft het exclusief gebruiksrecht. De koper van de woning is niet alleen mede-eigenaar van het gehele gebouw, maar hij heeft ook het exclusieve gebruik van een bepaald gedeelte van de flat en dat is in dit geval de woning. Uiteraard heeft het flatgebouw ook gemeenschappelijke gedeelten. Denk daarbij aan bijvoorbeeld de hal. Daarvan bestaat dan een recht op medegebruik.
Een eigenaar van een appartementsrecht is van rechtswege (5:125 lid 2 BW) lid van een VvE. Het lidmaatschap is verbonden aan het appartementsrecht en komt ook van rechtswege ten einde indien “de woning” wordt verkocht.